
<—- Luister naar een deel uit de Zwanenmeer van Tsjaikovsky
I: Beroemde balletmuziek van P.I.Tsjaikovsky (1840-1893)
In 1875 kreeg Tsjaikovsky, die toen dertig jaren oud was, van de directeur van de Keizerlijke Opera in Moskou opdracht zijn eerste ballet partituur samen te stellen, het Zwanenmeer. Naar hij zelf zei, nam hij deze opdracht aan “deels omdat ik het geld nodig heb, maar ook omdat ik allang de wens koesterde te proberen dit genre muziek te componeren”. Gebruik makende van een miniatuur ballet, dat hij geschreven had voor zijn jonge nichtje en neefje tijdens een zorgenloze zomer op het landgoed van zijn zuster Alexandra Davidova en door fragmenten uit zijn opera Undine in te lassen, voltooide Tsjaikovsky de partituur in 1876. De première werd het volgend jaar in het Bolshoi Theater in Moskou gegeven, maar de jammerlijke mislukking vormde een bittere teleurstelling voor de componist.
Een tweederangs uitvoering, samen met een onbekwame choreografie en een dilettantische muzikale leiding, had het ballet beroofd van alle aanwezige schoonheid en waardigheid. Delen van de partituur waren ruw verwijderd om plaats te maken voor onbenullige stukjes die aangepast waren aan de geringe gaven waarover het balletgezelschap beschikte. Ondanks deze verminking gaf Tsjaikovsky, overgevoelig en vol zelfkritiek, toch in werkelijkheid had het Zwanenmeer een nieuwe koene taal in het leven geroepen, die een sterke emotionele binding opriep tussen componist, choreograaf en danser enerzijds en het publiek anderzijds. Maar het was een taal die degenen, die gewend waren aan het stereotype en oppervlakkige ballet in die dagen vreemd in de oren klonk.
Pas een jaar na de dood van Tsjaikovsky in 1893 ontdekte Marius Petipa, de ongekroonde balletmeester van de negentiende eeuw , opnieuw het Zwanenmeer en gaf het de choreografische vorm, doe paste bij de dramatische partituur. Petipa, geassisteerd door L.I. Ivanov, voerde in 1895 het ballet opnieuw op in St. Petersburg als bewijs eerbewijs en herinnering aan de componist. Ditmaal verzekerde in de triomfantelijke ontvangst dat Tsjakovsky zijn welverdiende plaats kreeg onder de groten van het klassieke ballet.
Bron: Lp – Zwanenmeer – Stereo – Joseph Levine – MFP 6003
II Beroemde balletten van Tsjaikovsky

<—— Luister naar de deel uit de Notenkraker-ballet: – de sneeuwvlokken wals
Tijdens het leven van Peter Iljits Tsjaikovsky, de “Russische classicus van de Romantiek”, beleefde diens vaderland een culturele en artistieke opbloei. In zijn geboortejaar 1840 leden de lijfeigenen nog onder een meestal droevig bestaan (zijn kwamen pas in 1861 vrij) en bij zijn dood in 1893 was een zekere Lenin reeds opgetreden als spreker voor vergaderingen van marxistische werkers. Hij maakte zowel de hervormingen van Tsaar Alexander II mee (beperkt zelfbestuur, verzachting van de censuur, jury-rechtspraak voor zware gevallen enz.), als de reactie daarop waaraan de heerser zelf door moord ten offer viel (1881). De in nieuwe sociale denkbeelden gedrenkte romankunst “Schuld en boete” en “De gebroeders Karamazow” zijn van 1861, 1866 en 1880; Tolstojs “Oorlog en vrede”, “Anna Karenina”en de “Kreutzersonate” van 1869, 1876 en 1889. De muziek groeide van een liefhebberij der hoge standen naar een behoefte voor de intelligentsia, die zich van haar nationale waarde bewust werd. Amusant detail: Nikolaas Rubinstein was het rond 1850 niet toegestaan zich na de biecht in het register in te schrijven als “musicus” of “kunstenaar”, maar wel als “zoon van een koopman van het tweede gilde”; in 1878 evenwel werd hij officieel als Russisch muzikaal ambassadeur afgevaardigd naar de Wereldtentoonstelling te Parijs!
In dat jaar 1878 bereikte Tsjaikovsky met het Vioolconcert in D zijn meesterschap als componist, na tien kinderjaren in een vertroetelende omgeving op het land, 16 leerjaren achtereenvolgens als student in de rechten uit gegoede kringen, als bars bezoekende, te veel geld uitgevende en schulden makende ambtenaar en als adept van het Petersburgse conservatorium, plus twaalf wordingsjaren als slecht betaald leraar aan het conservatorium van Moskou – tezamen 38 jaren die geen verandering brachten in het innerlijke wezen van de mens en kunstenaar , zoals het van aanleg nu eenmaal was. De opeenvolging van vermeend geluksgevoel en ingebeelde smart, van tevredenheid tijdens het scheppen en teleurstelling, ja schaamte na de voltooiing van vrijwel elk nieuw werk, de twijfel aan de eerlijkheid van het succes en het daarna weer naar boven komen van zelfvertrouwen, de angsten voor opdoemend geldgebrek na gevoelens van vreugde bij het weggeven aan anderen – al deze tegengestelde gemoedstoestanden bleven zijn leven en werken begeleiden als de wisseling van storm en zonneschijn de natuur.
Het is daarom moeilijk deze meester het vermogen toe te dichten van ook lichtere dan symfonische muzikale werken voort te brengen. Toch bevatten de partituren van zijn 3 balletten vele kleurrijke pagina’s met opgewekte amuserende melodieën, harmonieën en ritmen! Wie denkt daarbij niet onmiddellijk aan de walsen in elk dezer stukken, met als meest bekende de “Bloemenwals” uit de Notenkraker. Trouwens het gehele dans-, “divertissement” daarin is van een lichtvoetigheid, welke men met verbazing bij de zwaarmoedige Tsjaikovsky aantreft. Het eerste werkstuk op dit terrein, daterend van 1871, was een kort ballet voor privégebruik naar de Duitse legende van “Der Schwanensee”. Vier jaar later werd het in opdracht van de Moskouse Opera tot een volwaardige dansfestijn Het Zwanenmeer, dat na de première in 1877 om bijkomstige choreografische redenen geen, doch naderhand des te meer succes had.
In het tweede tweede ballet, het bekoorlijke Doornroosje naar het bekende sprookje”La belle au bois dormant” van de Franse dichter Perrault, gebruikte Tsjaikovsky eveneens eerder geschreven schetsen die zijn nichtjes zouden opvoeren; de première vond in 1890 te St. Petersburg plaats waarna nog talloze voorstellingen volgden in diverse bewerkingen van de originele choreografie van de befaamde Marius Petipa.
Het spreekt vanzelf dat een plaat alleen muzikale fragmenten van een ballet kan bieden. Zo ook van het derde werk van deze soort van Tsjakovsky De Notenkraker uit 1891, al is hier sprake van een “officiële”orkestsuite (op. 71a). De inhoud berust op Dumas bewerking van de vertelling “De Notenkraker en de muizenkoning” van E.T.A. Hoffmann en schonk Tsjaikovsky gelegenheid tot het uitspelen van al zijn talenten om een stuk te maken dat tot de populairste balletten van de wereld behoort. En wie van de miljoenen die sindsdien naar deze muziek hebben geluisterd, is niet waarlijk verrast geweest door de sprookjesachtige klank van de “Danse de la Fée-Dragée”, waarin de meester voor het eerst de celesta gebruikte, een instrument dat hij kort tevoren in Parijs had ontdekt en waarvan hij terecht een sensationeel effect verwachtte!
Bron: LP- DECCA – Tsjaikovsky De Klassieken Nr. 30 – op. 20 – 66 en op. 71a – 1962/65 – H. von Karajan 6599 530